De bark was het meest voorkomende zeilkoopvaardijschip uit de 19e eeuw, met drie en later ook wel met meer masten. Alle masten behalve de achterste zijn vierkantgetuigd, zie Hainaut - (1891-1911). Tot de 17e eeuw duidde het woord op kleine en middelgrote schepen (Baardse, Barge) Nicolaes Witsen had het over "een soort van scheepen eertijts in Hollant gebruikelijck, die men ten krijge toerusteden, zoo binnen als buiten duins. In den Gelderschen krijg, An. 1518, wiert by die van Hoorn, en d'omleggende dorpen een geweldig groote oorlogs baertze gebouwt, om de kust te veilen, 't geen zeer hoog op was vertuint, zeilende boven alle andere schepen, van die tijdt. Kost met riemen by stilte werden geroeit, was licht na zijn groote, en voerde veel zeils". En in de 17e eeuw werd met bark (barque, barca = boot) een kleine tweemaster voor koopvaardij en visserij aangeduid. Deze barkjes hadden slechts één dek zonder opbouw. De grote mast stond vrijwel midscheeps, de fokkemast zeer ver naar voren. Beide masten waren getuigd met een razeil, de grote mast eventueel met een topzeil, waarvoor een steng kon worden opgezet. Een boegspriet diende enkel als steun voor het want van de fokkemast. In de 18e en begin van de 19e eeuw werd de benaming ook gebruikt voor een koopvaardijschip van de Middellandse Zee met drie masten, waarvan de fokkemast getuigd was met een latijnzeil, de grote mast met drie razeilen en de bezaansmast met een latijnzeil en twee razeilen.
De benamingen in het rondhout- en tuigplan van een driemaster.
De Bark "Lord Nelson".
Betekenis der nummers :
Met dank aan : Arend A. de Carpentier.
|