Ook de STANDARD OIL CO., weigerde de vordering van haar twee Belgische tankers ( de ESSO BELGIUM en de AMPETCO ) door de Belgische regering, te erkennen. (2)
Op 18 mei arriveert de ESSO BELGIUM in New York. Drie dagen later, op 21 mei, wordt het schip gevorderd door de Belgische regering.
STANDARD OIL gaat niet zomaar akkoord met deze beslissing op 8 juli worden de beide schepen onder het beheer geplaatst van de PANAMA TRANSPORT CO., een filiaal van STANDARD OIL en op 9 Augustus komen de schepen onder Panamese vlag.
Het komt tot een internationaal rechtsgeding tussen de Belgische regering en STANDARD OIL. De Belgische regering brengt naarvoor dat het hier om een Belgisch schip gaat, varende onder Belgische vlag, beheerd door een Belgische maatschappij (Standard American Petroleum Co., Antwerpen), gevorderd door de Belgische regering die wettig erkend en vertegenwoordigd is in de Verenigde Staten.
STANDARD OIL argumenteert dat, gezien de filiaal in Antwerpen onder vreemde heerschappij is gevallen, het schip - dat tot de
activa van de maatschappij behoort - dus opnieuw eigendom wordt van de wettige eigenaar, zijnde de STANDARD OIL Co., waarvan de zetel gevestigd is te New Iork, in de staat New York, zijnde het grondgebied van de Verenigde Staten.
De Belgische thesis kwam niet goed uit de verf en werd afgewezen door de rechtbank. De STANDARD OIL Co., won het pleit.
**********************************************
Op 21 september 1940 vertrek Baron Boël naar de Verenigde Staten om er de belangen van de Solvay maatschappij, waarvan hij
een der beheerder is, te behartigen alsook om de rechten van de Belgische regering bij de onderhandelingen met de grote olie
Concerns STANDARD OIL en GULF OIL, te verdedigen.
De GULF OIL heeft intussen haar vier tankers teruååeroepen naar de Verenigde Staten (Port Arthur). Op 12 november 19 krijgt
Boël bericht dat de BELGIAN GULF OIL Co., haar schepen heeft verkocht aan de GULF OIL CORPORATION en dat ze op 8 november in Panama zijn geregistreerd.
De heer F. Good, die in België de BELGIAN GULF OIL Co., beheerde, speelde hierbij een grote rol door aan de GULF OIL belangrijke informatie te verstrekken en erop te wijzen dat de zogenaamde "vordering" van de Belgische koopvaardijvloot op 17 mei 1940 feitelijk niet rechtsgeldig was, gezien de reders, mits de toelating te vragen voor de voorziene reis, vrij over hun schepen mochten beschikken.
**********************************************
Boël trekt zijn fluwelen handschoenen aan en na lange onderhandelingen met de STANDARD OIL waarbij hij gesteund wordt door
de afgevaardigde van het Britse Ministry of Shipping, worden de beide tankers op 13.2.1941 overgedragen aan een nieuwe filiaal van de STANDARD OIL : de "BELGIAN OVERSEAS TRANSPORT Ltd." (waarvan de zetel eveneens in Panama.is gevestigd) en komen opnieuw onder Belgische vlag. De GULF OIL daarentegen neemt de zaak ernstig op en houdt het been stijf.
De GULF OIL zoekt intussen de steun van het "State Department" in Washington. Ook de bankers Mellon staan achter de GULF
OIL waarin zij grote aandeelhouders zijn.
Boël, die handelt op instructies van minister Gutt, neemt nu een vastberaden houding aan. Hij wijst de Amerikanen erop dat deze schepen gevorderd zijn door de Belgische regering en eist dat ze onder Belgische vlag blijven. Hij neemt een paar flinke advokaten onder de arm (Allen W. Dulles en George Lord) en krijgt ook de steun van het Britse Ministry of Shipping (Ashley Sparks). (3)
De "Libel"(aanklacht) tegen de Belgian Gulf Oil C° wordt ingediend op 15 november 1940 - de vier tankers worden aan de ketting gelegd te Port Arthur(Texas).
Intussen had Henri Rolin een advies opgesteld ten behoeve van Baron Boël waarin hij wijst op het ontbreken van duidelijke
wetsbesluiten aangaande de vordering van de Belgische koopvaardijvloot. (4)
Boël moet een heleboel dokumentatie en wetteksten laten overkomen uit Londen en klaagt steen en been over de tergende
traagheid waarmee de stukken hem worden toegezonden.
**********************************************
Er kwam geen schot in de zaak en weldra begonnen de bemanningen zich stierlijk te vervelen aan boord. Niets is zo debrimerend dan wekenlang met een schip ergens in een verloren hoek vaneen haven te liggen.
De verstandhouding geraakte zoek en de atmosfeer aan boordwerd ondraaglijk. Jongere bemanningsleden "verdwenen" aan de wal, anderen besloten het Belgisch leger in Engeland te vervoegen, maar vonden in New York geen transport naar Groot Brittannië. Zo kwam het dat later, in New York, een aantal mannen opnieuw hebben aangemonsterd op de Gulf-tankers !
**********************************************
Op 13 januari l9#l richten de Belgische afgevaardigden een brief aan het "State Department" waarin zij het standpunt van de
Belgische regering verduidelijken :
Under Belgian law the sale and transfer of Belgian vessels without the consent of the Belgian Government is null and void.
My Government has not consented to the sale and transfer of these four vessels, nor has its consent been requested. They
consequently remain Belgian vessels under requisition of the Belgian Government, and should be recognized as such under Belgian law, international law and practice and under the terms of the Treaty of March 8, 1875 between the United States and
Belgium."
(2) de M/T MOTOCARLINE (8.798 BRT) eveneens van de American Petroleum Co., te Antwerpen, heeft gevaren onder Belgische vlag van 1925 tot 1936;in december 1936 werd het schip overgedragen aan de PANAMA TRANSPORT CO., en onder Panamese vlag gebracht. Dé Belgische bemanning is aan boord gebleven.
(3) Allen W. Dulles was gedurende de oorlog hoofd van de O.S.S. (Office Strategic Services) in Zwitserland. Hij heeft een hoofdrol gespeeld bij de onderhandelingen over de capitulatie van de Duitse troepen in Italië.
(4) H. Rolin was voorzitter van het Hof van Cassatie. Op 11 september 1940 is hij vanuit Lissabon met het Amerikaans passagiersschip "EXETER" naar de Verenigde Staten gevlucht. Hij heeft naderhand de Belgische regering te Londen vervoegd.
|