DE BELGISCHE VLAG VAN TOEN - LE PAVILLON BELGE AUTREFOIS
TWEEDE “ESSO ANTWERP” GROOTSTE EENHEID VAN BELGISCHE ESSO-VLOOT
Voor de vierde opeenvolgende maal mocht een Belgische koning de grootste zeesluis ter wereld inhuldigen. Driemaal (*) viel die eer wijlen koning Boudewijn te beurt, namelijk bij de officiële indienstneming van de Boudewijn-, Zandvliet-, en Berendrechtsluis. Op 10 juni jongstleden was het zijn neef, koning Filip, die met een druk op een knop de Kieldreohtsluis, de nieuwe titelhouder, voor het scheepvaartverkeer mocht openen. Als eerste officieel vaartuig werd daarbij de italiaanse roro “Grande Lagos” versast samen met vier slepers.
Het is echter sinds de inwijding van de Zandvlietsluis op 3 oktober 1967 geleden dat een nieuwe zeesluis in de Antwerpse haven officieel werd ingevaren door een vaartuig onder Belgische vlag. Die dag, net geen halve eeuw geleden, voer het toenmalige grootste Belgische zeeschip, de 76209 ton draagvermogen metende “Esso Antwerp” onder het bevel van kapitein A. Clarys, door de nieuwe sluis. Wegens de enorme trafiektoename in de Antwerpse haven was dit kunstwerk al een halfjaar eerder in gebruik genomen. ln het sasboek staat de Duitse cargo “Ginnheím” ingeschreven als het allereerste commercieel vaartuig dat er op 21 maart 1967 werd behandeld.
Er heerste enige verwarring met betrekking tot de eerste versassing van de “Esso Antwerp" door de Zandvlietsluis. ln een aantal publicaties wordt vermeld dat het schip reeds op 1 juli door de Zandvlietsluis zou gevaren zijn. Dit blijkt een vergissing.
Het schip werd op 15 juni 1967 in Oslo gedoopt door Mevr. N.J. Campbell, echtgenote van de president van Esso Europe, in
aanwezigheid van leden van de raad van bestuur van Esso Belgium onder leiding van de heer G. Delespinette en Belgische
genodigden waaronder burgemeester L. Craeybeckx van Antwerpen, havenschepen L. Delwaide en directeur-generaal van de
Antwerpse haven Vleugels. Het schip werd verder afgewerkt en voer de gebruikelijke proefvaart. Op 3 augustus 1967 kwam het van de Noorse werf aan in de Britse rivier Tyne om er bij op de werf van Palmers in droogdok te gaan waarna het op 16 augustus definitief in dienst werd genomen.
ln de periode van half augustus tot begin oktober maakte de “Esso Antwerp" vier reizen telkens met ruwe aardolie die in Marsa el Brega (Libië) werd geladen en respectievelijk werd geleverd in Port-de-Bouc, Rotterdam, Augusta en tenslotte Antwerpen.
Het kwam op 2 oktober onder een stralende hemel voor het eerst in de thuishaven aan en bleef in de saskom van de Zandvlietsluis liggen tot de officiële opening van het kunstwerk op 3 oktober, waarna het doorvoer naar de losplaats op kaai 417 van de haven.
Men zou het niet ven/vachten maar er bestaat nogal wat ven/varring met betrekking tot de bouw en indienstneming van dit toenmalige vlaggenschip van de rederij Esso Marine (Belgium) zoals de maatschappij, waarvan de antecedenten tot in 1886
teruggaan, sinds 1957 heette. Deze “Esso Antwerp", de tweede met die naam in dienst van de scheepvaartonderneming, was het grootste, maar ook laatste schip dat de rederij heeft uitgebaat. Hoewel het met zijn 76209 dwt. een imposant vaartuig was, dateert de tanker uit de periode dat de toenmalige “supers” van meer dan 100.000 ton draagvermogen in de vaart begonnen te komen.
De Belgische olietanker werd besteld bij de Noorse Akers scheepbouwgroep gevestigd in Oslo, die het in zijn orderboek inschreef als bouwnummer 604. De constructie van de romp werd nochtans uitbesteed aan de Stord Verft, gelegen aan de westkust van Noonivegen tussen Bergen en Stavanger.
Ver\/olgens werd het casco naar Oslo gesleept waar het verder werd afgewerkt door Nylands Verksted, en tenslotte voltooid op de Aken/verf aan de voet van het stadhuis van Oslo. Bij Nylands werd de accommodatiebrug op het achterschip geplaatst en de scheepsmotor geinstalleerd in het 243,8 meter lange en 38,1 meter brede schip dat een totale hoogte had van 41 meter.
De maximale diepgang van het schip was vastgesteld op 41voet 9 duim. Voor met zijn 38,1 meter meer dan normale breedte voor dit soort van tanker werd gekozen om de maximale diepgang van het schip te verminderen. De “Esso Antwerp” was tevens uitgerust met een, voor die tijd, vooruitstrevende bulbsteven, met een type gepatenteerd door de Esso-groep.
De globale capaciteit van de tien tanks - waarvan acht gereserveerd voor de lading van ruwe olie en twee voor ballast - bedroeg 88.000 kubieke meter. Als voortstuwingsmechanisme werd een door Akers gebouwde Burmeister & Wain 9 cilinder dieselmotor met een globaal vermogen van 20.400 pk. bij 114 omwentelingen per minuut ingebouwd, goed voor een maximum snelheid van 17 knopen. Er was bij het ontwerp van het schip veel aandacht geschonken aan een hoge mate van automatisering. Zo kon onder meer de scheepsmotor zowel vanaf de stuurhut als vanuit de controleruimte in de machinekamer worden bediend.
Na het lossen van de lading Libische olie aan de Esso raffinaderij aan het Marshalldok vertrok de “Esso Antwerp” op 5 oktober
opnieuw uit de thuishaven, ditmaal richting Bahrein. Hoewel de Belgische tanker, zoals gebruikelijk met nagenoeg alle tankers van de Esso groep, op alle oceanen voer en zowel Kaapstad, New York, Singapore en de laadplaatsen in het Midden-Oosten aanliep, bleek toch het Noordzeegebied een belangrijk werkterrein van de “Esso Antwerp" te zijn. ln dit kader kan worden gemeld dat de Belgische tanker meer dan honderd keer ruwe olie is gaan laden in Sullom Voe in de Shetland eilanden.
Er zijn mij weinig incidenten bekend waarin de tanker betrokken is geweest. Wel is het schip betrokken geweest in een ongeval dat veel inkt heeft doen vloeien en ook het televisienieuws - indertijd was maritieme berichtgeving op TV nog een zeldzaamheid - haalde.
De "Esso Antwerp" kwam tijdens zijn reis naar de thuishaven Antwerpen op de Schelde in aanvaring met de Liberiaanse tanker “Panachaikon” op 27 februari 1971. De "Panachaikon", eveneens ondeniveg naar Antwerpen, kon de reis verder zetten maar de “Esso Antwerp” liep aan de grond op de Middelplaat ter hoogte van Terneuzen. Er moesten toen negen slepers aan te pas komen om de tanker vlot te trekken. De "Esso Antwerp" kwam pas op 28 februari in Antwerpen aan.
ln de jaren negentig begon het Belgische Esso filiaal zich geleidelijk aan terug te trekken uit de rederijactiviteiten. Of het zware ongeval met de “Esso Brussels", die in de nacht van 2 juni 1973 werd aangevaren door het containerschip “C.V. Sea Witch" toen het ter hoogte van New York ten anker lag en in de daaropvolgende brand 13 bemanningsleden om het leven kwamen, iets met deze ontwikkeling te maken heeft, is me niet bekend.
Feit is wel dat de inmiddels tot Esso Belgium herdoopte firma vanaf het midden van de jaren zeventig zijn drie resterende tankers afstootte. ln 1975 werd de toen 15 jaar oude “Esso Liège” voor sloop verkocht in Taiwan; drie jaar later gevolgd door de toen 19 jaar oude “Esso Ghenf'. Enkel de “Esso Antwerp” bleef toen over onder Belgische vlag, tot in 1983.
Begin augustus van dat jaar werd het schip overgeheveld naar het Britse filiaal Esso Petroleum Co. Ltd. van de Amerikaanse
multinational. Het werd er onder de naam “Esso Forth" hoofdzakelijk uitgebaat in het lichten van de Ultra Lage Crude Carriers die sinds het begin van de jaren zeventig in grote getale in de vaart waren gekomen.
Vele van deze ULCC's konden niet alle Europese havens aanlopen. Dit probleem werd door het Esso-consortium opgelost door drie vaartuigen, de “Esso York", "Esso Cardi” en “Esso Forth” af en toe in te zetten in het lichten van een gedeelte van de lading van deze grote crude carriers. Omdat deze taak op zee plaats vond waren de drie “kleinere” schepen uitgerust met zeer omvangrijke fenders.
Lang heeft de “Esso Forth" deze lichtingsoperaties niet uitgevoerd want in 1986 werd het schip verkocht aan de Londense Troodos Shipping & Trading Company, die de tanker onder de naam “Diamond” onderbracht bij haar Cypriotisch filiaal Majestic
Sea Corporation. Maar reeds in 1987 volgde er een nieuwe identiteitsverandering, toen het schip als “Primavera ll" eigendom
werd van de Primavera Maritime Company, onder Panamese vlag.
ln 1990 volgde een laatste naamverandering. Dat jaar werd de “ll” uit de naam geschrapt en werd de tanker als “Primavera” formeel eigendom van Primav Maritime Company uit Valletta en kreeg het de Maltese vlag aan de vlaggenstok. De gemeenzame noemer van al deze maatschappijen sinds 1986 was dat ze allen onderdeel waren van de Troodos groep.
Het einde van de voormalige “Esso Antwerp" kwam er begin april 1992 toen het schip in Chittagong gesloopt werd op de site van RM Shipbreaking Industries.
(*) Viermaal wanneer ook rekening wordt gehouden met de Pierre Vandammesluis in Zeebrugge die, als onderdeel van de inhuldiging van de nieuwe Zeebrugse haven in juli 1985, in aanwezigheid van de koning in de feestelijkheden werd betrokken.
Florent Van Otterdyk
|