De activiteiten van de Standard Oil Trust werden in Europa na de opsplitsing in verschillende 'Baby Standards' in 1911 voortgezet door Jersey Standard. Deze werkte aanvankelijk onder de handelsnaam Standaard APC (American Petroleum Company, maar verkocht vanaf 1929 olieproducten onder de merknaam Esso (afgeleid van de afkorting van Standard Oil, S.O.)
De kernactiviteiten bleven in wezen dezelfde, ondanks de technologische vooruitgang en ingrijpende wijzigingen door toedoen van oorlog en crisis: naast de exploratie en winning van grondstoffen de productie, verkoop en distributie van olieproducten.
De manier waarop dat ging, veranderde natuurlijk met de technologische mogelijkheden en economische ontwikkelingen.
Raffineren was in de negentiende eeuw niets anders dan aardolie koken en vervolgens destilleren. Later werd het proces steeds complexer door de ontdekking van methoden om koolwaterstofmoleculen te kraken en zo de opbrengst aan hoogwaardige lichte producten te verhogen. Steeds meer bestanddelen van ruwe olie kregen commerciële waarde, mede dankzij de alsmaar toenemende mobiliteit. Bovendien kwam de petrochemie op, waardoor de oliemaatschappijen actief betrokken raakten bij de productie van een steeds gevarieerder aanbod aan kunststoffen.
Oorlog, crisis en wederopbouw
De Eerste en Tweede Wereldoorlog, evenals de economische wereldcrisis van de jaren dertig, oefenden een enorme invloed uit op de structuur, de organisatie en de aanpak van de APC en haar dochterondernemingen. De Eerste Wereldoorlog bracht heel moeilijke jaren, vooral voor de APC in België. In het neutraal gebleven Nederland slaagde de APC erin olieproducten te blijven importeren uit Amerika. In België gingen door de verwoestende oorlogsomstandigheden vrijwel alle depotinstallaties verloren, terwijl ook het gehele rijdend materieel door roof van de bezetter verdween. Maar ook ter zee waren de verliezen enorm. Een aantal tankschepen ging met hun bemanningen ten onder, bijvoorbeeld de 'Chester' in 1915, de 'Antwerpen' die in 1916 werd getorpedeerd; Van de Nederlandse APC-tankschepen verdween de 'Charlois' in 1917 op mysterieuze wijze.
Aan de economische opleving in de 'roaring twenties' kwam in de jaren dertig abrupt een einde, toen de grote wereldcrisis uitbrak. In dit decennium was het uitsluitend inkrimping wat de klok sloeg. Er werd door de Nederlandse tak van de APC een drastische reorganisatie doorgevoerd. Om een voorbeeld te noemen: het aantal depots in Nederland werd verminderd van 180 in 1933 tot dertig in 1938.
In België bleef de situatie wat gunstiger en reorganiseerde men meer regionaal dan landelijk. In sommige streken van het land waren de economische omstandigheden namelijk beter dan in andere. In 1937 verdeelde de APC haar marktgebied in België in vier grote sectoren: Brussel, Antwerpen, Gent en Charleroi plus Luik. De naam van de onderneming wijzigde men in Standard American Petroleum Company. In Nederland gebeurde dat in 1938 en heette de APC voortaan Standard Amerikaansche Petroleum Compagnie N.V. Beide naamswijzigingen vlieden voort uit het feit dat het merendeel van de APC-aandelen in handen was gekomen van de Standard Oil Company (New Jersey).
Evenals de Eerste bracht de Tweede Wereldoorlog het bedrijfsleven zware klappen toe. Ook de beide Standard-ondernemingen bleven rampen niet bespaard. In de eerste oorlogsweken onstond al veel schade, door beschietingen en bombardementen van de installaties in respectievelijk Antwerpen, Rotterdam en Amsterdam. Alle drie steden werden zwaar beschadigd of geheel verwoest. Gedurende de oorlogsjaren verloren veel collega's het leven. Diverse zeetankers vergingen op de wereldzeeën. In de verdere oorlogsjaren bleef er van de bedrijven weinig of niets over. Binnenvloot en tankauto's werden door de bezetters gevorderd. Om kort te gaan: de gehele bedrijfsvoering kwam ernstig ontwricht uit de oorlogsjaren.
Het was duidelijk, men moest van de grond opnieuw beginnen. Men had natuurlijk de ervaring en loyaliteit van de medewerkers als positief onderdeel op de balans staan. En niet te vergeten de steun van de moederonderneming in de Verenigde Staten. De draad werd al snel weer opgepakt. En hoe. Tot het begin van de jaren zeventig leken de bomen tot in de hemel te groeien. De economie draaide op volle toeren. Esso speelde hier op in en investeerde fors. De rendementen waren immers verzekerd. In 1953 nam de onderneming, die inmiddels de merknaam Esso in haar bedrijfsnaam had verankerd, langs de Schelde-dokken een nieuwgebouwde ultramoderne raffinaderij in gebruik.
Enkele jaren later, op het hoogtepunt van de naoorlogse groei, bouwde Esso ook in Nederland, in Rotterdam, een eigen raffinaderij. Dankzij deze investeringen was Esso zowel in België als in Nederland van een importeur in een exporteur van olieproducten veranderd.
In Nederland ging Esso zich - als medeaandeelhouder van de Nederlandse Aardolie Maatschappij - na de oorlogsjaren ook bezighouden met de exploratie en winning van ruwe olie met behulp van jaknikkers rond het Drentse Schoonebeek. Na de ontdekking van de grote gasbel in het Groningse Slochteren aan het einde van de jaren vijftig verschoof het accent naar de productie, verkoop en distributie van aardgas.
Olieschokken
Na de eerste en tweede oliecrisis (1973/1979) veranderde het beeld op de wereldoliemarkt volkomen.
De olieproducerende landen - verenigd in de OPEC - besloten de prijzen van ruwe olie drastisch te verhogen; een vat aardolie kostte op een gegeven moment het tienvoudige van wat in de decennia daarvoor gebruikelijk was. Het spreekt dat dit tot een heftige economische recessie leidde. De nadruk kwam te liggen op energiebesparing in plaats van groei, waardoor uiteraard ook de vraag naar olie terugliep. Gevolg: overcapaciteit. De oliecrisis had ook een gevoelige misrekening tot gevolg. Na de prijsexplosie na 1973 ging men er vanuit dat de prijzen - zowel van aardolie als gereed product - hoog zouden blijven en zelfs verder zouden stijgen. Het tegendeel bleek het geval. Als gevolg van de genoemde energiebesparing en overcapaciteit begonnen ze juist te dalen.
Het Antwerpse fabriekscomplex werd juist in deze periode, aan het begin van de jaren zeventig, grondig gemoderniseerd. Naast de bestaande configuratie verrees een complete nieuwe raffinaderij met onder andere grote eenheden voor atmosferische en vacuümdistillatie, een ontzwavelingsinstallatie en tal van andere fabrieken. De constructieplannen werden overigens nog tijdens de bouw aangepast. Zo bleef De Katalytische Kraker of CatCracker, die op de nominatie stond om gesloopt te worden, waar hij was, omdat de toegevoegde waarde van geconverteerde lichte olieproducten als direct gevolg van de oliecrisis juist belangrijk was gestegen.
De olie-industrie - Esso niet uitgezonderd - reageerde in de jaren tachtig op de gewijzigde nieuwe omstandigheden met maatregelen die de productiviteit ingrijpend zouden verhogen: reorganisaties, herstructurering, schaalvergroting, modernisering en automatisering. Het verkoop- en distributienetwerk werd steeds grofmaziger; het aantal depots en verkooppunten liep drastisch terug, terwijl de overgeslagen of verkochte volumes per vestiging juist enorm stegen.
In deze situatie ontstond in het midden van de jaren tachtig Esso Benelux, een innig samenwerkingsverband van Esso Belgium, Esso Nederland en Esso Luxembourg. De Esso-raffinaderij in Rotterdam, gebouwd op het hoogtepunt van de groei, werd voor ruim 2,5 miljard gulden (1,2 miljard euro) gereconstrueerd, waarbij het accent kwam te liggen op diepteconversie, dat wil zeggen op het omzetten van economisch minder aantrekkelijke zware oliefracties in waardevolle lichtere producten. De gemoderniseerde conversieraffinaderij produceerde geen druppel zware stookolie meer. Dat was te danken aan de nieuwe FLEXICOKER (een patent van Exxon). Deze thermische kraakinstallatie zet de zwaarste koolwaterstofmoleculen uit het vat ruwe olie in lichtere om. Tegelijk met de FLEXICOKER werd een groot aantal nieuwe fabrieken gebouwd, waardoor in feite een compleet nieuw fabriekscomplex ontstond. Later, in 1994, volgde een nieuwe belangrijke investering: de bouw van de HydroCracker, een ontzwavelings- annex conversie-eenheid.
Ook de raffinaderij in Antwerpen concentreerde zich meer en meer op producten met een hoge toegevoegde waarde. Zij ontwikkelde zich tot de grootste Europese producent van solventen (oplosmiddelen), een product dat door ExxonMobil Chemical op de markt wordt gebracht. Meer investeringen volgden, waaronder een alkylatiefabriek een productie-eenheid voor hogere olefinen en, net als in Rotterdam, een complete warmtekrachtcentrale die ongeveer evenveel stroom produceert als de raffinaderij zelf nodig heeft.
|