Auke Visser´s ESSO Tankvaart Mij. Site     |   home
N.V. Scheepvaart & Steenkolen Mij.
Historie N.V. Scheepvaart & Steenkolen Maatschappij
Dochter maatschappij van de American Petroleum Company, van 1896 t/m 1906

Voor vlootlijst zie :  The Seagoing Ships Photo Albums

Oprichting en eerste jaren van de N.V. Scheepvaart & Steenkolen Maatschappij.


Toen de mijnindustrie in het Duitse Ruhrgebied in 1893 een gemeenschappelijke verkooporganisatie - het Rheinisch-West-falisches Kohlen Syndicat in Essen vormde, sloten zes grote Nederlandse kolenhandelaren zich aaneen als Steenkolen Handelsvereniging N.V. met als doel in- en verkoop van steenkolen, cokes en steenkolenbriketten uit het Ruhrgebied. De SHV werd op 1 april 1896 opgericht en gevestigd in Utrecht. Vanaf 1902 had de SHV een vestiging aan de Boompjes 65 in Rotterdam. Vrijwel gelijktijdig werd op 27 maart 1896 in Rotterdam door de American Petroleum Company voor de import van Britse kolen uit de mijnstreek in het noordoosten van Engeland de N.V. Scheepvaart- en Steenkolen Maatschappij opgericht, de APC (voorloper van Esso Tankvaart Maatschappij) werd op 1 april 1891 opgericht voor de aanvoer en distributie van aardolie, maar in die tijd was steenkool nog steeds de belangrijkste brandslof. Steenkolen werden ook gebruikt in gasfabrieken voor de introductie van gas voor straatverlichting en voor huishoudelijk gebruik. Later waren de elektriciteitscentrales de grootste afnemers. Het kantoor van de SSM werd gevestigd aan de Willemskade 23 b. naast het kantoor van de APC op nummer 22. De nieuwe maatschappij richtte zich op kolenimport, handel in kolen, levering van bunkerkolen, waarvoor bunkerinstallaties werden aangeschaft. zee- en binnenvaart (het laten bouwen of aankopen van stoom- en andere schepen en het exploiteren ervan). het kolenvervoer met eigen schepen (zowel met zeeschepen als met lichters), stuwadoorsactiviteiten en kolenveredeling (waarvoor laad- en los bruggen werden aangeschaft en een terrein aan een kade werd ingericht). De steenkolen werden aangevoerd vanaf havens aan de Tyne, meestal Newcastle, of via andere havens aan de noordoostkust zoals Blyth Sunderland, Seaham, Hartlepool en havens aan de Tees. Tot directeur van de SSM werd benoemd Victor Roland Los. Nog voor de oprichting waren een stoomschip en twee zeelichters besteld bij Sir Raylton. Dixon & Co. Ltd. in Middlesborough. Het lag in de bedoeling de zeelichters beurtelings door het stoomschip te laten slepen. De lichters, de Scheepvaart I en Scheepvaart II, werden in mei en in september 1896 opgeleverd. Het stoomvrachtschip, de Zuid-Holland (1), kwam in juli in de vaart. Met de Zuid-Holland begon een traditie bij de SSM om hun zeeschepen naar Nederlandse provincies of landstreken eindigend op 'land' te noemen. De volgende (binnenvaart)lichters kregen de namen Scheepvaart, gevolgd door een Romeins cijfer. Al in 1897 werd een tweede schip gekocht dat in oktober als Noord-Holland (I) in de vaart kwam. Aanvankelijk was alleen gedacht aan kolenverkoop in Nederlandse havens, maar later zijn ook in Antwerpen. Hamburg en Kopenhagen door de SSM bunkerstations ingericht met de daarbij behorende drijvende bunkerinstallaties. Rond de eeuwwisseling werd de SSM-vloot nog uitgebreid met twee nieuwe schepen: in september 1899 kwam de Olanda (I) - op dat moment het grootste SSM-schip in de vaart, gevolgd door een tijdens de bouw gekocht vrachtschip, dat in januari 1900 als Gelderland (1) werd opgeleverd.

Oprichting van de N.V. Stoomvaart Maatschappij 'Nederlandsche Lloyd'.

Voor andere activiteiten dan de kolenvaart, zoals de wilde vaart en de houtvaart op de Oostzee, werd in 1901 een tweede maatschappij opgericht, de N.V. Stoomvaartmaatschappij 'Nederlandsche Lloyd', waarover Victor Ronald Los en R. Horstmann de directie voerden. De nieuwe maatschappij kreeg de beschikking over de twee nieuwste schepen van de SSM, de Olanda (I) en Gelderland (l). Daar werd in juli 1902 de Nederland (l) aan toegevoegd, op dat moment het grootste schip van de vloot. Dit schip werd geëxploiteerd in de wilde vaart.
De uitgaande Gelderland liep op 19 maart 1903 na het breken van de roerketting in de Nieuwe Waterweg op het wrak van het Britse S.S. Woolwich  (1893 3.258 BRT). Dit Britse schip was op 25 februari na een aanvaring met de Nederlandse APC-tanker New York bij Maassluis gezonken. De met steenkolen geladen Gelderland moest in zinkende toestand aan de grond worden gezet. De Gelderland werd op 16 mei door de Nieuwe Berging Maatschappij gelicht en opnieuw aan de grond gezet om de lading te lossen. Hierna werd het schip door de ISM-sleepboten Hollander, Fram, Leonard en Arion naar Rotterdam gesleept voor reparatie. In 1903 werden twee schepen aan de SSM-vloot toegevoegd: de Waterland (1) en de Beijerland (1). In 1905 werd bij de SSM een tweede directeur benoemd: Willem van der Vorm, zoon van vlasboer Willem van der Vorm en Maaike Lagendijk, geboren op 6 november 1873 op IJsselmonde, die zijn loopbaan was begonnen bij de APC als inspecteur. Hij was al vanaf 1 mei 1900 in dienst hij de SSM. Later trad ook zijn broer, Arie Pieter van der Vorm geboren op 8 april 1884, toe tot de SSM-directie. Van der Vorm nam het bedrijf over van de APC en verkreeg belangen in de Britse mijnbouw. De Nederlandse regering stelde hem zwaar teleur in de exploitatie van de Limburgse steenkool. Allen via een omweg kon hij aandelen bemachtigen in de Dominiale Mijn.
De overname door Van der Vorm, was vermoedelijk rond 1906.
Hiermede werd de samenwerking mer APC beeindigd