Auke Visser´s ESSO Tankvaart Mij. Site     |   home
Diverse krantenartikelen
"Den Haag" de ondergang in 1940 - Pagina 2
Uit : Rotterdamsch Nieuwsblad, Donderdag 22 Februari, 1940.

NOG 26 OPVARENDEN VERMIST VAN HET TANKSCHIP DEN HAAG.

MS Den Haag.

Na explosie gezonken.

De reederij van het motortankschip Den Haag heeft gisteravond van haar agenten te Londen een telegram ont-vangen, waarin wordt medegedeeld, dat het motortankschip Den Haag op 15 Februari des namiddags te 1.15 uur door een explosie midscheeps aan stuurboord is getroffen. De plaats, waar het drama zich heeft afgespeeld, ver-meldt het telegram niet. De bemanning ging in drie sloepen. Hiervan is één sloep met 13 opvarenden na 75 uur door een Engelsen schip waargenomen.
Dit vaartuig heeft de 13 schipbreukelingen aan boord genomen en gisteravond te Londen aan wal gezet. Het motor-tankschip Den Haag had een totale bemanning van 39 koppen; 26 opvarenden worden dus nog vermist.
De namen der geredden zijn: C. Wijker, kapitein; S. Verbeek, eerste machinist; H. G. Schimmel, assistent-machi-nist; J. Vermeer, magazijnmeester; W Damen. bootsman; G. Assenberg, olieman; H. Johns, bediende; J. Kuiper, hofmeester; A. Visser, tweede kok; N. v. d. Wagt, P. G Zevenbergen en L. Bredius, matrozen en J. v. d. Meer, logies-jongen.

Kapitein C. Wijker.

DE REDDING
Kapitein Wijker, die tot de 13 geredden behoort, vertelde den correspondent van het Handelsblad, dat er geen ge-legenheid meer bestond om ook maar iets te seinen, hetgeen het uitblijven van berichten van het schip verklaart.
- De geheele reis, aldus vertelde hij, waren we al op het ergste voorbereid geweest; het gevaar op zee schuilt thans overal en op het oogenblik, dat wij de ontploffing hoorden, was het een kwestie van haastig de koppen tellen en met den grootst mogelijken spoed in de booten te gaan.
Door de ontploffing, welke, onder de waterlijn geschiedde, werd gelukkig niemand gewond of gedood.
We verdeelden onze mannen in drie groepen van 13 - de kapitein streek even met de hand over zijn oogen, - Wij begrijpen de rest. Even later zagen drie sloepen, toen nog op praai-afstand van elkaar op den oceaan de Den Haag in tweeen breken,  en binnen het half uur was een kostbaar schip met zijn waardevolle lading verdwenen.
Niet lang nadat de Den Haag ten onder glng, verloren de drie booten elkaar uit het oog....
Den eersten nacht reeds brak de mast van de sloep. In een anderen nacht werden in de verte lichten zichtbaar van visschersschepen. Even was er een vleugje hoop. Maar de sloep zelf kon geen signaal geven, aangezien de sig-naalinstallatie aan den mast bevestigd was geweest.
Eindelijk, eindelijk, na 15 uur op open zee te hebben doorgebracht werd bij daglicht een schip zichtbaar, een groot schip van zeker wel 10.000 ton. Aanvankelijk nog had het er allen schijn van, dat het zou doorvaren. Tot groote vreugde van de dertien echter maakte het daarna aanstalten om te stoppen. En een uur later waren de dertien aan boord van de gloednieuwe Glenorchy, een nieuw schip van de Blue Funnel Line, dat zijn eerste reis van Hongkong naar Londen maakte.
Eenmaal aan boord gekomen, vernamen de dertien, dat het niet veel had gescheeld, dat hun gedwongen verblijf op zee nog was verlengd. Het is thans immers voorschrift voor Engelsche handelsvaartuigen om in geen enkel geval te stoppen, wanneer open sloepen op zee worden waargenomen, aangezien de practijk heeft bewezen, dat het in vele gevallen lokmiddelen zijn, waarmede de vijand probeert zijn prooi te lokken.
Maar de kapitein van de Glenorchy kon het niet over zijn hart verkrijgen de eenzame sloep aan haar lot over te laten; hij riep derhalve zijn officieren in een scheepsraad bijeen en deze gentlemen of the sea besloten het risico te nemen, te stoppen en de uitgeputte mannen aan boord te nemen.
De dankbaarheid van de dertien Hollanders, die zoodoende werden opgepikt, moet hun een vergoeding zijn ge-weest voor het risico, dat zij gedurfd hadden te nemen.
Laat in den namiddag arriveerden de dertien in het Nederlandsche schipbreukelingen hotel van den heer Damen, zichtbaar onder den indruk van hetgeen zij hadden moeten doorstaan, doch in de eerste plaats verlangend om te weten, of er reeds berichten waren binnengekomen omtrent het lot van hun 26 kameraden.
Helaas, die waren er nog niet. Wel is gistermorgen in Devonport een sloep van de Den Haag komen aanspoelen, maar tot nog toe ïs men geneigd aan te nemen, dat dit de boot is, die de geredde dertien aan haar lot hebben over-gelaten, nadat zij door de Glenorchy aan boord waren genomen. Tot dusver bestaat er de hoop, dat de twee maal dertien opvarendenin hun sloepen nog door andere schepen zijn opgepikt en te zijner tijd ergens aan den wal zullen worden gezet.
Maar deze onzekerheid over het lot van hun kameraden maakte meer indruk op de dertien geredden dan hun eigen gezondheidstoestand, waarnaar een Nederlandsch arts in Londen, de heer Versteeg, oogenblikkelljk een onder-zoek kwam instellen. De meesten lijden aan een stevige koude, aan opgezwollen enkels ten gevolge van het zeewa-ter, doch al met al baart de toestand van geen hunner eenige zorg.

Het tankschip Den Haag was groot 8971 ton en had 11.800 ton petroleum, benzine en smeerolie aan boord. Het werd in 1925 op de Germaniawerf te Kiel gebouwd. De 39 opvarenden, allen Nederlanders, woonden voor het meerendeel te Rotterdam.

Uit : Rotterdamsch Nieuwsblad, Zaterdag 24 Februari, 1940.

De afgeloopen week
Nog nimmer heeft de Nederlandsche handelsvloot een zoo groot verlies geleden als deze week.
De droeve lijst is Zondag begonnen met het vergaan van het s.s. Ameland van de Stoomvaart Mij Rotterdam, dat bij Schouwenbank In de diepte is verdwenen, op dezelfde plaats, waar het Noorsche s.s. Kvernaas zijn zeemans-graf heeft gevonden.
Van beide schepen konden gelukkig alle opvarenden worden gered.
Het s.s. Alkmaar van de K.N.S.M, liep bij Madeira op een rots en is verloren. De bemanning is op weg naar het va-derland.
Het s.s. Tara van de N.V. Vrachtvaart te Rotterdam is het slachtoffer van een torpedo geworden.
Zonder waarschuwing is het schip in den grond geboord, doch ook hierbij zijn geen menschenlevens te betreuren. Het schip had o.a. een lading graan voor de Nederlandsche regeering in en is bij Kaap Finisterre in de diepte ver-dwenen.
Voorts ging de IJmuider treiler Petten in de Noordzee ten onder door een ontploffing in de machinekamer. De vis-schers zijn door een anderen treiler overgenomen en naar IJmuiden gebracht.
De ramp van het tankschip Den Haag van de N.V. Petroleum Industrie te 's Gravenhage heeft ernstiger gevolgen gehad: van de 39 opvarenden zijn er tot dusver slechts 13 gered. Omtrent het lot van de overige 26 verkeert men In ongerustheid, daar men niets meer van hen heeft vernomen.
Een leege sloep, die bij Lizard is aangespoeld, geeft reden tot angstige vermoedens. Daar de communicatie in de-ze tijden zeer moeilijk is en de ramp ver uit de kust is gebeurd, wordt evenwel alle hoop nog niet opgegeven.

Uit : Rotterdamsch Nieuwsblad, Maandag 26 Februari, 1940.

Geredden van tankschip Den Haag op Schiphol.
Ontroerend weerzien.
Met het K.L.M. vliegtuig "Moes", dat om kwart over twee van het engelse vliegveld Lympne op Schiphol arriveerde, zijn van de 13 opvarenden van het Nederlandsche motortankschip Den Haag, eigendom van de Standard American Petroleum Company, in ons land teruggekeerd.

Vele vrouwen en kinderen van geredden waren op Schiphol aanwezig en het werd een ontroerend weerzien, toen de mannen uit de cabine stapten.
Aanvankelijk stonden de familieleden op het terras voor het restaurant, doch toen hun kinderen hun vaders herkend-en, vlogen zij, onder de kreet, Vader !, Vader !, over de hekken den geredden in den armen.
Het was een aangrijpend moment, waarbij zowel de vrouwen als de mannen hun tranen den vrije loop lieten.
Uit het relaas van het ongeluk en de redding blijkt wel, dat de zenuwen van de opvarenden op een zware proef zijn gesteld.
Met de aanwezige vertegenwoordigers van de A.P.C. begaven de teruggekeerenden en hun familieleden zich naar het bovenrestaurant, waar eenige verversingen werden gebruikt om iedereen weer tot rust te doen komen.
De gezagvoerder, kapitein C. Wijker, bleek de eenige te zijn, die bij het vergaan van het schip kwetsuren heeft op-gelopen.
De eerste machinist de heer Verbeek vertelde, dat hij op het moment van de ontploffing, welke het schip tot zinken bracht, met den kapitein en den eerste stuurman in de messroom aan het middagmaal aanzat. Men voelde een he-vigen stoot, die de drie mannen van hun zitplaatsen wierp en tegelijketijd hoorde men een slag. Zij spoeden zich naar boven en zagen, dat het achterschip zinkende was.
De verhalen van alle opvarenden stemmen hierin overeen, dat men niets bijzonders had waargenomen, noch voor noch na de ontploffing. Het schip was met olie op de thuisreis en voer Donderdag 13 Februari om kwart over één circa 140 mijl ten westen van Quessant. Het weer was gunstig en de uitkijk heeft noch drijvende mijnen noch eenig spoor van een duikboot gezien.
Ook bevinden zich op de plaats en in de omgeving van de plek, waar het ongeval gebeurde, geen mijnenvelden. Sommige mannen verklaren, dat zij wel een slag voelden, toen het schip getroffen werd, doch geen knal van een ex-plosie hebben gehoord. Het schip werd getroffen door iets, dat dwars door de pompkamer in het achteschip sloeg en een zoo groot gat maakte, dat het achterschip terstond begon te zinken.
Alle 39 opvarenden kwamen zonder paniek in de drie sloepen, die gemakkelijk uitgezet konden worden. In elke sloep was plaats voor 13 man. In één der sloepen hadden zich 15 man begeven, van wie er 2, de bootsman Damen en de matroos Schimmel, later overklommen in de sloep, waarvan de opvarenden werden gered.

Uit : Soester Courant, Vrijdag 1 Maart, 1940.

 Vier schepen vergaan.

Wel een zeer zwarte week voor de Nederlandsche koopvaardij- en visschers vloot ligt achter ons. Niet minder dan vier schepen, een vrachtschip, een tankschip, een kustvaartuig en een treiler werden het slachtoffer van den zeeoor-log. Het 4760 tons vrachtschip „Tara" van de N.V. Maatschappij „Vrachtvaart" te Rotterdam, dat (met een lading graan), geconsigneerd aan de Nederlandsche regeering, op weg was naar het vaderland, is 60 mijl ten Zuid-westen van Kaap Finisterre zonder waarschuwing getorpedeerd. De 23 opvarenden wisten allen behouden den vasten wal te bereiken. Het tweede groote verlies werd  geleden voor de tankvloot, die het motortankschip "Den Haag", eigen-dom van de N.V. Petroleum Industrie Mij. te Den Haag dat met een lading petroleum van New York op weg was naar Rotterdam, naar den bodem der zee zag verdwijnen. Het schip bevond zich, toen de ramp plaats vond, in open zee en nog te ver van de gevaarlijke zone, dan dat de oorzaak in een mijn gezocht zou kunnen worden. Vermoedelijk is het dan ook weer een duikboot geweest, die het zonder eenige aankondiging heeft getorpedeerd. Door het onver-wachte van de gebeurtenis moest de bemanning overhaast in de sloepen. De inzittenden van een der sloepen, 13 in getal konden door een Engelsen schip worden opgepikt, doch omtrent het lot van de beide andere sloepen is nog niets bekend, zoodat nog 26 man van de „Den Haag" worden vermist. De beide andere schepen, die deze week vergingen waren een IJmuider treiler van 250 ton met 12 man aan boord, die op de Noordzee op een mijn liep en het Groningsche kustvaartuig „Alja", 385 ton groot, dat voor de Fransche kust op een wrak stootte en zonk. Zoowel van den treiler als van het kustvaartuig kon de bemanning worden gered.

Uit : Rotterdamsch Nieuwsblad, Maandag 4 Maart, 1940.

Stadsnieuws.
Slachtoffers van de Den Haag.
Met de Batavier aangekomen.
Zaterdagavond om 6 uur kwam het SS "Batavier II" met de vlag halfstok hier aan. Het schip had twee lijken aan boord van slachtoffers van de ramp met het Nederlandsche motorschip Den Haag.
Het stoffelijk overschot van de opvarenden C. van der Horst, bediende en Uilenbroek, kwam in het vaderland terug.
Gisteravond kwam met een Batavier boot het stoffelijk overschot van den marconist Fons, hier aan.
De begrafenis van Uilenbroek zal Dinsdag om kwart over tien op de R.K. begraafplaats alhier geschieden.
De teraardebestelling van marconist Fons geschiedt op de begraafplaats te Vlaardinger Ambacht morgenmiddag om half drie. Van der Horst wordt morgenmiddag om kwart over twee op de begraafplaats te Sneek begraven.

Uit : Rotterdamsch Nieuwsblad, Dinsdag 5 Maart, 1940.

Teraardebestelling J.H. Uilenbroek.
Vanochtend is op de R.K. Begraafplaats de teraardebestelling geschied van den heer J.H. Uilenbroek, die bij den ondergang van het m.s. Den Haag om het leven is gekomen.
Voor deze begrafenis bestond groote belangstelling en geruime tijd van tevoren hadden zich op het kerkhof vele fa-milieleden, vrienden en kennissen van den overledende verzameld.
Daar waren ook aanwezig de heeren Ir. J.A. Beukers, F.J.C. Barten en S.S. Ulrich, namens de directie van de Standard American Petroleum Comp., de eigenaresse van het ondergegane schip.
Ook de kapitein van het schip, de heer C. Wijker, was met verscheidene geredde leden van de bemanning aanwe-zig om den gevallen zeeman de laatste eer te bewijzen.
Nadat in de R.K. Kerk aan de Mathenesserlaan een plechtige Mis van Requiem was opgedragen, begaf de stoet, welke uit negen auto's bestond, zich naar het kerkhof, waar pastoor H. van den Burg de beaardings-plechtigheid verrichtte.

Uit : De Leeuwarder Courant, 6 maart 1940.

BEGRAFENIS C. v.d. HORST
Sneek, 5 Maart. Hedenmiddag had de Algemeene Begraafplaats alhier de teraardebestelling plaats van het stoffe-lijk overschot van den scheepsbediende C. v.d. Horst, die bij den ondergang van het motortankachip „Den Haag" op 19 Februari j.l., het leven liet.
Onder hen, die den overledene de laatste eer bewezen, bevonden zich naast de familie, o.a. de heer Wassenaar uit Groningen, division-manager van de American Petroleum Company, de heer Verbeek, 1e stuurman van het tank-schip „Den Haag" en 't Regentencollege van het O. B. W.
( Correctie, S. Verbeek was 1e machinst,     Auke V. )
Namens de directie der A. P. C. wijdde de heer Wassenaar woorden van diep gevoelde erkentelijkheid aan den overledene, die een der velen was, die bij dag en bij nacht gereed staan, om de scheepvaartverbindingen in stand te houden. Het  speet spreker, dat hij zoo weinig wist van dezen jongeman. Alleen wist hij, dat v.d. Horst een wees was. Als wees is hij door het leven gegaan, als wees is hij ook heengegaan. Spreker hoopte vurig, dat, terwijl zijn mooie schip helaas niet de veilige haven heeft bereikt, v. d. Horst, dat thans wel heeft gedaan.
De heer Schaafsma voerde als voorzitter van het college van regenten van het O. B. W. het woord. Spreker schetste v. d. Horst als een persoon met een groote zelfstandigheid, die zijn eigen weg wilde gaan. Hij was het toonbeeld van den weesjongen. Wij weten het: alle dagen moeten schepen uitvaren en bemanningen gaan met die schepen mee. Bewondering voor die kerels vervult ons. Doch eigenlijk gaat het ons voorbij, wat daar op de zeeën gebeurt, als er een schip vergaat schokt het ons slechts.
Doch nu we aan de groeve staan van eén, die ons meer nabij was, bekruipt ons de gedachte aan het matelooze leed, dat er over de wereld is gekomen. Met de bede, dat v. d. Horst moge heengaan in rust en vrede, besloot spre-ker zijn gevoelvolle woorden.
Een zwager van den overledene, de heer Noorbergen uit Rotterdam, bracht dan in 't bijzonder dank aan de familie Engelbracht, die veel voor den overledene geweest was en de A. P. C., die zooveel deed, nadat het overlijden van haar employé haar bekend geworden was.
Een groot aantal bloemstukken bedekte de kist.

Uit : Rotterdamsch Nieuwsblad, Vrijdag 29 Maart, 1940.

RAAD VOOR DE SCHEEPVAART;
Het vergaan van het mt.t.s. "Den Haag" en van het s.s. "Tara".

Verhoor der gezagvoerders.
Wederom heeft de Scheepvaart zich bezlg gehouden met de oorzaak van het vergaan van twee Nederlandsche schepen, die slachtoffer zijn geworden van den oorlog ter zee, waarbij 26 Nederlansche zeelieden, die slechts hun plicht deden bij de eerlijke uitoefening van hun beroep, om het leven zijn gekomen.

In zijn zitting van Donderdagmiddag heeft de Raad voor de Scheepvaart een onderzoek ingesteld naar het vergaan van het motortankschip „Den Haag" op 15 Fehruarl j.l. en van het vrachtschip "Tara" op 21 Februari, beide tenge-volge van een ontplofflng.
Als getuigen werden gehoord de beide gezagvoerders n.l. kapitein C. Wljker van de „Den Haag" en kapitein M. Breedijk van de „Tara".
Het m.t.s. „Den Haag", metende 8971 bruto register ton en in 1925 te Kiel gebouwd, was eigendom van de N.V. Petroleum Industrie Maatschappij te 's Gravenhage. Het was met een lading van 11.800 ton olie, bestemd voor de Slandard Amerikaansche Petroleum Compagnie N.V., op weg van New York naar Rotterdam. De bemanning be-stond uit 39 personen.
Het schip is op 15 Februari bij Ouessant na een ontploffing van mijn of torpedo gezonken. Van de 39 opvarenden werden slechts 13 gered.
De „Tara". groot 476 ton, is gezonken onder soortgelijke omstandigheden op 21 Februari bij Kaap Finisterre,.al waren hierbij gelukkig geen menschenlevens te betreuren. Het vrachtschip was eigendom van de MIJ. „Vrachtvaart" te Rotterdam en met een lading van 7200 ton graan voor de Nederlandsche regeering op weg van Bahia Blanca naar Rotterdam.
De Raad hoorde als eerste den gezagvoerder van de Den Haag, kapitein C. Wijker.
De voorzitter, prof. Taverne, wenschte hem en de overige twaalf geredden geluk met hun behoud en sprak zijn deel-neming uit met de slachtoffers van de ramp en hun nabestaanden.
Kapitein Wijker gaf een relaas van de feilen, zooals hierboven vermeld. Hij had in New York, zooals gewoonlijk, se-dert het uitbreken van den oorlog, instructie gekregen om voor controle de Duins aan te doen.
De kapitein was des middags om half één van de brug naar beneden gegaan. Er was toen niets te zien. Hij zat met eenige andere officieren in de messroom, toen hij een wel scherpen, maar niet zwaren knal hoorde, die hem deed denken aan een torpedeering. Hij had toen nog geprobeerd naar de brug te komen, maar hij kon toen al niet meer door de kuil komen, omdat het schip toen al begon door te breken. De sloepen waren uitgedraaid, vandaar, dat het vieren van de booten geen moeilijkheden opleverde.
De president: Heeft uw marconist nog iets kunnen seinen?
Kapt. Wijker: Neen, want de groote mast was dadelijk na de ontploffing over boord gegaan en daardoor was de in-stallatie onklaar geraakt. De inventariskist van den kapitein is door onverklaarbare oorzaak uitgebrand, waardoor hij geen vuurpijlen heeft kunnen gebruiken. Afspraak tussenbeide drie sloepen was in de richting van de Fransche kust te zeilen, die het dichtst bij was. Door een stortzee ging het zeiltuig over boord, zoodat men niet meer kon zeilen.
Toen heeft, men de beide andere sloepen uit het oog verloren en later met behulp van een riem een noodtuig ge-maakt.
Zondag in den namiddag is men door een Engelsen schip opgepikt.
De pres.: Hoe was toen de toestand van de bemanning?
Kapt. Wijker: Dat ging nog best. Ze waren tenminste in een oogwenk den stormladder op. Alleen ik zelf liep een kwetzuur op aan mijn arm, die nog niet heelemaa! genezen is.
Hierna werd voorlezing gedaan van een verklaring van den bootsman Damen, die op verzoek van den Nederland-schen consul en de reederij in Engeland was achtergebleven om de aangespoelde sloepen van de Den Haag te indentificeeren.
De bool, die onder commando stond van den eersten stuurman en waarin de bootsman zelf aanvankelijk had ge-zeten, was opgepikt door een Joego Slavisch schip. Zij moet kort na de ramp zijn vergaan, want de voedsel voor-raad was nog niet aangeraakt. Er lagen drie lijken in, waarvan twee bij het binnenhalen van de sloep in zee vielen.
Het andere zat klem en is door den bootsman geïdentificeerd. De andere sloep ïs later aangespoeld. Er zaten nog twee lijken in, die geïdentificeerd zijn.
De bootsman noemde het wenschelijk, dat in de sloepen dekens en warme kleeren aanwezig zijn.
Kapitein Wijker verklaarde desgevraagd verder dat hij nergens eenig spoor van een duikboot heeft waargenomen.
De heer Julsing; Hebt u eenig vermoeden, wat er met de andere twee sloepen gebeurd kan zijn
Kapt. Wijken: Neen. Alleen begrijp ik niet dat tot negen uur des avonds, toen wij ze voor het laatst hebben gezien, niemand heeft gegeten en de scheepskaak niet is aangeraakt .
De heer Julsing: "Is het weer zoodanig geworden, dat de kans op kapseizen voor de sloepen bestond?
Kapt. Wtjker: Dat wel; de eene sloep, die gevonden werd met zeiltuig, had twee reven in het zeil.
De bootsman had in geen van beide sloepen kogelgaten gevonden. Ook bij de ontploffing aan boord van de Den Haag had de kapitein geen kruitdamp waargenomen.
Op een vraag van den heer Egmond antwoordde de kapitein, dat dit zijn eerste schipbreuk was geweest. Aanvankelijk had hij gedacht, dat zijn schip door een kanon beschoten werd.
Hoe het mogelijk is, dat de menschen uit de andere sloepen verdwenen zijn, is hem niet duidelijk.

De Raad zal later uitspraak doen.

Vervolgens werd kapitein M. Breedijk, gezagvoerder van de Tara gehoord.
Hij vertelde, dat hij op de uitreis in de Duins instructies had gekregen, met het verzoek deze bij aankomst te Bahia Blanca aan het Brltsche consulaat af te geven. Kort voor het vertrek uit Bahia Blanca met een lading voor de Neder-landsche regeering geconsigneerde gerst, kreeg de kapitein van het Britsche onsulaat een Instructie in gesloten en-veloppe, die op zee geopend moest worden.
Deze Instructie bevatte de aanwijzing, de Duins aan te loopen, iets, wat hij ook zonder deze aanwijzing toch van plan was.
In den nacht van de ontploffinq is kapitein Breedijk door den knal gewekt. Hij dacht terstond aan een torpedeering omdat hij ver buiten elk mijnengebied was. Toen hij met schoenen en kleeren in de hand aan dek ging, kwam hij al verscheidene leden van de bemanning in onderkleeren tegen. Zij vertelden hem dat het achteruit een ruïne was en dat er water binnenkwam. Inderdaad begon het schip van achterenweg te zakken. De sloepen waren uitgedraaid en men had voldoenden tijd om erin te gaan, zoodat men eerst den horizon afzocht om te kijken, of men nog iets kon zien.
In de bakboordboot gingen acht man, In de stuurboordboot, waarin de kapitein zelf plaats nam, zeventien man. De kapitein is, toen alles gereed was, met den maroonist naar de radio kamer gegaan om S.O.S. te seinen. Nog een-ige andere menschen waren aan dek blijven wachten. lnmlddels raakte de stuurboordsloep, die langszij van het schip lag te wachten, los met twaalf man erin. De overige vijf, met den kapitein en den marconist, zijn toen in de nog langszij liggende bakboord sloep gegaan, zoodat daarin 23 man zaten.
Do kapitein dacht niet dat het schip dlrect zou zinken. Het water spoelde wel over het achterdek, maar hij had den indruk, dat het waterdichte schot tusschen luik 4 en 5 het wel zou houden en daarom bleef hij op eenigen afstand liggen wachten. Twintig minuten later volgde een tweede ontploffing en toen zonk het schip snel weg.
De president: Wat denkt u nu van die tweede ontploffing?
Kapitein Breedijk: Ik denk, dat er een duikboot dwars voor het schip lag, die zijn werk wilde afmaken.
Gedurende den nacht hebben de beide sloepen met lichtseinen contact met elkaar gehouden. Er stond een zware deining. Daarom heeft men pas toen het licht werd, het zeiltuig opgezet nadat de afspraak was gemaakt met de an-dere sloep, dat men naar de Spaansche kust zou zeilen. Tegen den avond is de sloep, waarin de kapitein zat, door een Spaansche visschersvloot opgepikt. Kapt. Breedijk heeft toen den schipper nog verzocht, naar de andere sloep te zoeken. Maar dat ging niet, omdat de trawler met visch naar La Coruna moest. Bovendien zeide de Spanjaard, dat er in de omgeving wel vijfhonderd visschersbooten aan het visschen waren, zoodat de andere sloep zeker zou worden opgepikt.
De secretaris las een verklaring voor van den bootsman A. Bogaert, die in de andere sloep had gezeten. Daarin wordt uiteengezet hoe de sloep van het schip los raakte toen men met twaalf man langszij op de vijf anderen lag te wachten. Deze sloep had zeilende den volgenden nacht omstreeks vier uur een kleine baai bereikt, waar men in de boot is blijven slapen, alle opvarenden hadden uitstekend meegewerkt.

De voorzitter las nog een passage voor uit een verklaring: van den negentienjarigen matroos O. G. Elzinga, die, eveneens in deze sloep heeft gezeten en schrijft: „Aan het zeilen van den bootsman hebben wij ons leven te dank-en".

De heer Julsing stelde een vraag naar aanleiding van het feit, dat bij het vieren van de bakboordsloep de voortalie was uitgepikt. Men had toen terstond ook de achtertalie losgegoold, anders was de sloep wellicht gekapseisd.
De heer Boesen: Had u onder het dekpersoneel eigenlijk wel bekwame matrozen?
Kapt. Breedijk: Zeker, ik beschikte over een aantal zeer kalme menschen, die rustig konden werken, al heel wat ja-ren gevaren hebben en ook het een en ander hebben meegemaakt.

Ook in deze zaak zal de Raad later uitspraak doen.

"Den Haag" de ondergang in 1940 - Pagina 3